Vrijstelling overdrachtsbelasting bij juridische splitsing rechtspersoon

Onlangs (13 september 2019, nr. 18/04792) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vrijstelling overdrachtsbelasting, die geldt bij een juridische splitsing van een besloten vennootschap (B.V.), ook kan worden toegepast als op voorhand al duidelijk is dat de aandelen van de afgesplitste B.V. vrijwel direct daarop zullen worden verkocht aan een derde.

Splitsingsvrijstellingsvoorwaarden

Een belangrijke voorwaarde voor de vrijstelling is dat de splitsing niet in overwegende mate mag zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. In dat kader noemt de wettelijke regeling enkele situaties waarvoor in beginsel wordt aangenomen dat níet aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • De eerste situatie is als de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen.
  • De tweede situatie is die waarin de aandelen in de afgesplitste vennootschap binnen 3 jaar na splitsing worden geleverd aan een derde.

Voor beide situaties is het voor de verkrijger echter mogelijk om het tegenbewijs te leveren dat niet in overwegende mate is gehandeld met het oog op het fiscaal voordeel.

De situatie

De casus waarover de Hoge Raad zich uitsprak, was kort gezegd als volgt.

  • Op grond van de akte van splitsing van B.V. 1 werd B.V. 2 opgericht.
  • B.V. 2 verkreeg daarbij onder algemene titel tankstations en zakelijke rechten die daarmee verband hielden.
  • Een dag later verkocht B.V. 1 de aandelen B.V. 2 aan een derde.
  • B.V. 2 voldeed overdrachtsbelasting, maar ging vervolgens tegen deze aangifte in bezwaar en tegen de afwijzende uitspraak op bezwaar in beroep.

Beoordeling door de rechter

Het gerechtshof had het aannemelijk geoordeeld dat de splitsing heeft plaatsgevonden in verband met puur op bedrijfseconomische (commerciële) en marktstrategische gronden genomen ondernemingsbeslissingen, die (moeten) leiden tot herstructurering en rationalisering van de bedrijfsvoering van B.V. 2 en B.V. 1. Het gerechtshof oordeelde op grond van de vastgestelde feiten vervolgens dat B.V. 2 er in was geslaagd om voldoende tegenbewijs te leveren.

De Hoge Raad bevestigde dit oordeel van het gerechtshof. In samenhang met dit oordeel overwoog de Hoge Raad ook nog dat de mogelijkheid tegenbewijs te leveren niet beperkt is naar gelang het tijdstip van de vervreemding. Deze mogelijkheid geldt volgens de Hoge Raad daarom ook in de situatie waarin op het moment van de splitsing al een voornemen tot vervreemding van de aandelen bestaat.

Link met de vennootschapsbelasting

In dit arrest wijst de Hoge Raad ook nog op het verband met de splitsingsvrijstellingsvoorwaarden voor de vennootschapsbelasting. Als voor de vennootschapsbelasting wordt geaccepteerd dat ‘zakelijk is gehandeld’ (wat in deze casus het geval was) dient ditzelfde (voortaan) ook te gelden voor de overdrachtsbelasting.

Onze verwachting

Het is te verwachten dat op korte termijn een wijziging in deze regeling wordt aangebracht. Immers, er kunnen nu onroerend zaken worden vervreemd (naar een derde) zonder heffing van overdrachtsbelasting.

Deel dit artikel op LinkedIN