De overname van bedrijven binnen de familiesfeer, meestal van ouder(s) naar kind(eren), gaat regelmatig samen met de overdracht van het gebouw waarin het bedrijf wordt uitgeoefend. Er is voor deze situatie voorzien in een faciliteit voor de overdrachtsbelasting, die het eenvoudiger moet maken om het familiebedrijf “bij leven” over te dragen. De overnemende familieleden kunnen daartoe een beroep doen op een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor het mee te verkrijgen bedrijfspand.
Er geldt voor de toepassing van deze “familievrijstelling” dan wel een aantal voorwaarden. Zo geldt de vrijstelling alleen voor de verkrijging van de onroerende zaken die behoren tot en die dienstbaar zijn aan de onderneming. In het geval van een woon-winkelpand heeft de rechter dan ook beslist dat de verkrijging van het woondeel niet onder de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting kan vallen. Als tweede voorwaarde geldt dat de bedrijfsvoering in het geheel door de verkrijgende familieleden moet worden voortgezet, waarbij dat gefaseerd mag worden uitgevoerd.
De familievrijstelling geldt niet voor de overdracht van een of meer panden die ter belegging worden aangehouden. De reden daarvoor is dat met het ter belegging aanhouden van onroerende goed geen onderneming in fiscale zin wordt gedreven. De vrijstelling geldt daarentegen weer wel wanneer er zowel werkzaamheden gemoeid zijn met het aangehouden onroerend goed, bijvoorbeeld indien er ook een stuk (her)ontwikkeling plaatsvindt, dat met die portefeuille wel een fiscale onderneming kan worden vastgesteld.
De belastingdienst heeft steeds geweigerd om de familievrijstelling overdrachtsbelasting ook toe te staan wanneer de onderneming zich bevindt in een besloten vennootschap. Meestal gaat het dan om een overdracht van de aandelen in een Holding, met een of meer vennootschappen waarin dan de onderneming is ondergebracht, waarvan de aandelen aan de kinderen worden overgedragen. Wanneer de onderneming bestaat uit de exploitatie en/of ontwikkeling van onroerend goed, en de waarde van de bezittingen van die vennootschappen (geconsolideerd) voor meer dan 50% uit onroerend goed bestaat, dan dient bij verkrijging van 33,3% of meer van de aandelen overdrachtsbelasting te worden betaald. De overdrachtsbelasting wordt dan, pro rata naar het aantal verkregen aandelen, berekend over de waarde van het onroerend goed.
De belastingdienst heeft altijd geweigerd om voor deze situatie de toepassing van de familievrijstelling toe te staan, met als voornaamste reden dat geen onderneming werd overgedragen maar uitsluitend aandelen. Daarmee werd ook bestreden dat de overnemende familieleden de bedrijfsvoering voort zouden zetten. De Hoge Raad heeft nu korte metten gemaakt met de door de belastingdienst aangedragen argumenten. Daar was doorslaggevend voor dat de zoon in kwestie de familievrijstelling had kunnen toepassen als deze de onderneming hadden verkregen terwijl de (in dit geval:) moeder die onderneming als ondernemer-natuurlijk persoon had gevoerd. Dat hield ook in dat de bedrijfsvoering werd voortgezet. Hiervan uitgaande, besliste de Hoge Raad dat het Gerechtshof terecht had beslist dat de familievrijstelling overdrachtsbelasting ook van toepassing is op de overdracht van de aandelen in de Holding. De Hoge Raad maakt daarbij alleen een uitzondering voor de situatie dat onroerend goed in een vennootschapsstructuur zou zijn gebracht om overdrachtsbelasting te ontgaan. Dat was echter niet aan de orde.
De Hoge Raad trekt hiermee haar lijn door zoals die in de “doorkijkarresten” is ontwikkeld, in eerste instantie ten aanzien van monumenten en later ook ten aanzien van bouwgrond en niet maar nog niet in gebruik genomen onroerende zaken. Deze lijn geldt hiermee ook voor de familievrijstelling.
Hiermee is eindelijk een einde gekomen aan langlopende discussie met de belastingdienst over de toepassing van de familievrijstelling overdrachtsbelasting op verkrijging van de aandelen van de vennootschap waarin de ‘familieonderneming’ is ondergebracht. De uitspraak is met name van belang voor de situatie waarin de vennootschap als een “onroerende zaaklichaam” (artikel 4 Wet Belastingen van rechtsverkeer) kwalificeert, op basis van haar bezit aan onroerend goed en exploitatie en/of (her)ontwikkelingsactiviteiten. Alleen in dat geval kan de overdracht van de aandelen tot heffing van overdrachtsbelasting leiden en is toepassing van de familievrijstelling van belang.
Al met al een voor de familie-praktijk plezierige verruiming.