Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 5 februari 2019 een bijzondere uitspraak gedaan over aftrek van voorbelasting op bouw-/ ontwikkelkosten.
Het ging in de uitspraak om een aantal percelen grond die werden verkocht aan de belanghebbende, met het doel hierop een vakantiepark te ontwikkelen. Belanghebbende verzuimde echter om de bij aankoop aan hem in rekening gebrachte btw in aftrek te brengen. Uiteindelijk kwam de ontwikkeling door de crisis niet tot stand. Belanghebbende verkoopt twee van de tien gekochte percelen terug aan de oorspronkelijke verkoper.
Belanghebbende voldoet de btw, die hij ten aanzien van de levering van de percelen in rekening heeft gebracht, niet aan de Belastingdienst en de inspecteur legt een naheffingsaanslag op.
Bijzonder in deze procedure is, dat belanghebbende de btw-belaste (terug)levering van de twee percelen aangrijpt om de bij aankoop aan hem in rekening gebrachte btw alsnog in aftrek te brengen. Hij doet hiervoor een beroep op artikel 15, lid 4 Wet OB. Op basis van dit artikel wordt “voorbelasting” eerst overeenkomstig het bestemde gebruik in aftrek gebracht en wordt de in aftrek gebrachte btw vervolgens “herzien” op basis van de feitelijke gegevens op het moment van eerste ingebruikname. In deze casus had belanghebbende echter juist het “eerste aftrekmoment” gemist en nagelaten om, op basis van de belaste “bestemming”, aftrek te claimen. Het is dan de vraag of belanghebbende alsnog aanspraak mag maken op aftrek van voorbelasting.
Dat dit een nog niet uitgemaakte zaak is, blijkt al uit de omstandigheid dat de rechtbank oordeelt dat belanghebbende de voorbelasting niet alsnog in aftrek mag brengen op het moment van eerste ingebruikneming, terwijl het Hof oordeelt dat dit juist wél mogelijk is. Het Hof baseert dit oordeel op het doel en de strekking van de EU Btw-Richtlijn waaruit volgt dat de mate van btw-aftrek wordt bepaald door de mate van belast gebruik. Het Hof merkt hierbij op dat pas op het moment van eerste ingebruikneming voldoende duidelijkheid ontstaat over de aard van het daadwerkelijke gebruik.
De redenering van het Hof doet naar onze mening logisch aan en wij kunnen ons dan ook in deze redenering vinden. In de praktijk wordt de andersluidende visie van de rechtbank echter ook met regelmaat toegepast. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er cassatie tegen deze uitspraak is aangetekend bij de Hoge Raad. Mocht de Hoge Raad de uitspraak van het Hof bekrachtigen, dan betekent dit ook dat er een correctiemogelijkheid aan het btw-systeem is toegevoegd, waarbij er op het moment van eerste ingebruikneming alsnog aanspraak kan worden gemaakt op teruggaaf van aanvankelijk niet in aftrek gebrachte btw.
Wij zien het arrest van de Hoge Raad dan ook met gepaste spanning tegemoet.